donderdag 3 oktober 2013

A.B.H.Vlielander

Verslag van reserve-eerste luitenant A.B.H. Vlielander

HOOFDREGELINGSBUREAU
REGELINGSBUREAU LANDMACHT
Afdeeling I C.
-----
No. 1334.
Onderwerp:
Krijgsgeschiedenis.
-----
's-Gravenhage, 1 Februari 1941. 
Willem Lodewijklaan 1.

         Ik zal het op prijs stellen een zoo nauwkeurig mogelijk verslag van U te ontvangen nopens hetgeen U persoonlijk met Uw peloton heeft beleefd in de oorlogsdagen van 10 - 15 Mei.
         Het is daarbij van belang, dat U scherp onderscheid maakt tusschen hetgeen U zelf hebt gezien en ondervonden en hetgeen U van "hooren zeggen" weet. Dit laatste heeft waarde, omdat daarin dikwijls aanduidingen gevonden worden omtrent onopgehelderde zaken.
         In Uw verslag ware onder meer duidelijk te doen uitkomen:
  1. Wie Uwe ondercommandanten waren (zoo mogelijk met tegenwoordige adressen);
  2. Welke opdrachten zijn ontvangen, hoe die zijn uitgevoerd en welke omstandigheden daarop van invloed zijn geweest;
  3. Welke aanraking U met den vijand heeft gehad (waar, wanneer, hoe sterk naar schatting, wat voor troepen, enz.);
  4. Welk contact U met eigen troepen (afzonderlijk officieren) hebt gehad (waar, wanneer, met wie, tot hoelang e.d.);
  5. Wanneer, op wiens bevel en onder welke omstandigheden U zijt teruggetrokken en hoe die terugtocht is uitgevoerd.
  6. Is Uw onderdeel voortdurend volledig in de hand geweest, of zijn er personen op eigen gezag verdwenen, dan wel verdwaald of om andere reden van het onderdeel afgeraakt.
         De beantwoording van het bovenstaande is noodzakelijk om een juist inzicht te krijgen in het verloop der gebeurtenissen waardoor een juiste geschiedschrijving ontstaat.
         Indien U een getypt verslag verstrekt, is toezending in duplo wel zeer gewenscht.
De Luitenant-Kolonel
van den Generalen Staf,
(get.) V.E. Nierstrasz.
Aan:
Reserve 1e Luitenant A.B.H. Vlielander
Numansdorp.

------------------------------------------------------------------------------
Donderdag, 9 Mei 1940
Op Donderdagavond omstreeks elf uur bracht ik met mijn auto onze eskadronscommandant, de Ritmeester Van der Voort van Zijp naar een bespreking met den regimentscommandant en maakte gedurende deze bespreking van de gelegenheid gebruik de posten, die bij de verschillende versperringen waren geplaatst, te controleeren. Hier vond ik alles in orde; alle posten deelden mij echter mede ongeveer 11.30 uur zware ontploffingen uit Oostelijke richting te hebben gehoord.
Teruggekeerd op het regimentsbureau heb ik den Overste hiervan in kennis gesteld.
Den volgenden morgen reveille om 3 uur, een half uur later verscheen een groot aantal vliegtuigen op groote hoogte in Westelijke richting vliegend. De kenteekenen waren eerst niet met zekerheid vast te stellen. Terugkeerende toestellen vlogen echter lager en een enkel toestel schoot met mitrailleur. In verband met de kwetsbaarheid zoo snel mogelijk afgemarcheerd. Order ontvangen met mijn peloton in reservestelling te komen bij paal 19,6 kunstweg Ede - Arnhem en de vernieling op den kunstweg uit te voeren.
Alles voor vernieling klaar gemaakt, echter met het laten springen gewacht, teneinde het verkeer in Westelijke richting zoolang mogelijk gelegenheid te geven door te gaan.
Na een ontvangen bevel van den regimentscommandant, dat ook de vernieling op den kunstweg oogenblikkelijk moest worden uitgevoerd, dit gedaan om pl.m. 8.45 uur. Even voor dat ik liet springen, kwam een auto met een genie-officier uit Oostelijke richting. Deze deelde mij mede landmijnen te gaan halen, die in het vak Schweizerhöhe moesten worden gelegd en vroeg, de weg zoolang open te houden. Aangezien hij dacht anderhalf uur noodig te hebben, was het, gezien het zoojuist ontvangen bevel, onmogelijk hieraan te voldoen. Ik heb hem doorgelaten en daarna de vernieling uitgevoerd.
Na de ontploffing was een viertal boomen, waarom een lading was aangebracht, blijven staan. Na een 20-tal minuten te hebben gewacht, ging ik met Korporaal Booker kijken. Een tiental meters van de eerste boom, dook Booker plotseling weg en ik volgde zijn voorbeeld. Op hetzelfde moment sprongen de ladingen. Booker had iets zien rooken, en hierop zeer juist en snel gereageerd.
Om ongeveer kwart voor twaalf bericht ontvangen, klaar maken voor vertrek; het eskadron moest terug gaan in de richting Langenberg.
Een patrouille onder bevel van den kornet Van Limburg Stirum bleef achter, bereden op motorrijwielen met twee huzaren van mijn peloton, Dijkers en Bonkerk, en een lichte mitrailleur.
's-Avonds ontvingen wij bericht, dat alle drie gesneuveld waren. Slechts de ook bij hun ingedeelde motorordonnans ontkwam.
In Langenberg een reservestelling betrokken. Na de afmarsch van het regiment voegde zich een peloton pantserwagens bij ons. Onze opdracht was de terugtocht van het regiment te dekken.
Om ongeveer 19.30 [30 doorgehaald] uur ontving ik bevel met eskadron af te marcheeren. De Ritmeester zou per auto nakomen. Gemarcheerd met ruime afstanden voor vijandelijke vliegtuigen.
Om 21.00 uur Leersum bereikt en in de bosschen een bivak betrokken, wachten geplaatst, enz.
Zaterdag, 11 Mei 1940
Bij het aanbreken van den dag opstelling paarden gewijzigd, in verband met vliegeractie.
Om 12.30 uur kreeg het eskadron bevel af te marcheeren naar Driebergen en ik werd vooruit gezonden om kwartier te maken.
In Driebergen overnacht.
Zondag, 12 Mei 1940
Om 6.00 uur opdracht met het eskadron naar Leersum te marcheeren. De Ritmeester ging vooruit per auto.
Om 17.30 uur daar aangekomen en het eskadron werd opgesteld in de bosschen bij Commandopost Commandant 4 R.H.
Rijwielen werden aangevoerd en wij werden bereden gemaakt op rijwielen.
10.30 uur afgemarcheerd naar Driebergen.
15.00 uur wederom afgemarcheerd naar Leersum
16.15 uur in Leersum aangekomen.
Pl.m. 17.30 uur in regimentsverband afgemarcheerd in de richting Rhenen.
Pl.m. 18.30 uur kreeg het eskadron opdracht zich in het bezit te stellen van Kruiponder, dat door eigen troepen verlaten was.
Het bleek, dat op den marschweg reeds mijnenversperringen waren gelegd, die wij echter in colonnes met eenen nog konden passeeren.
Naar ik meen, bij Weteringsteeg rijwielen achtergelaten en met den Ritmeester en de andere Pelotonscommandant naar voren gegaan. Wij kwamen aan de Commandopost van Kapitein Wiersinga. Deze vergezelde ons naar voren tot de Koningshoeve, teneinde het aanvalsterrein te verkennen.
Kapitein Wiersinga deelde mede, dat Kruiponder door vijanden was bezet, voorzien van talrijke automatische wapens. Het werd te donker om verder te verkennen.
Handgranaten, noch zware mitrailleurs, die ons ter beschikking zouden worden gesteld, waren gekomen.
Teruggekeerd bij het eskadron bleek door Luitenant Peeters een bevel te zijn gebracht van den regimentscommandant, dat het eskadron zich onmiddellijk zou melden bij de W van VreeWijk [op de kaart], aanval was afgelast.
Naar dit punt gemarcheerd en in den loop van den nacht werd het eskadron gereed gesteld aan den Noordweg, ten Westen van spoorbaan Amersfoort - Rhenen.
Ik kreeg opdracht met eenige manschappen het terrein te verkennen tot aan de spoorlijn, er rekening mede te houden, dat in het terrein eigen troepen en vijand door elkaar zouden zitten. Eigen partij was gedemoraliseerd.
Loopgraaf aan de spoorlijn in tact gevonden. Men had geen verbinding gehad met den Commandant. Eenig vuur ontvangen uit huizen van de overzijde van de spoorlijn.
Teruggemeld bij den eskadronscommandant en bevindingen medegedeeld. Het eskadron ging daarna voorwaarts tot aan de spoorlijn. Hier in stelling gekomen. Eenigen tijd later ontvingen wij bevel terug te gaan naar de uitgangsstelling.
Intusschen was het vijandelijk artillerievuur heviger geworden en wij zochten zooveel mogelijk dekking in en achter de huizen.
De Ritmeester was inmiddels weggegaan, in verband met een ontvangen order.
Klik hier voor een uitvergroting
Verlofpas verleent aan 1e luitenant A.B.H. Vlielander (2-3 R.H.) (3 mei 1940)
De troep hield zich uitstekend. Typeerend voor de rust en koelbloedigheid was bijvoorbeeld het volgende. 
In de Commandopost had een korporaal wat eieren gevonden. Ik vroeg hem er voor mij een paar te bakken. Deze waren juist in de pan, toen een treffer voor op het huis kwam. Rustig werd verder gebakken. Een moment later een treffer vlak achter het huis in de tuin. Deuren eruit, glaswerk naar binnen, enz. Aangezien het mij leek, dat het wellicht speciaal op de Commandopost was gemunt, - mogelijk was het heen en weer loopen gesignaleerd, - gaf ik bevel de commandopost een honderd meter verder te verplaatsen. De korporaal zei: "Zonde van het ei, Luitenant, verderop is misschien niets te vinden." Hij kreeg echter een goede ingeving en volgde met pan en eieren, die op de nieuwe post verder werden gebakken. 
Toen het artillerievuur in hevigheid toenam en speciaal de huizen het doelwit leken, gaf ik bevel in het omliggende terrein dekking te zoeken. Hier vonden wij tot onze groote vreugde goed ingerichte loopgraven, waaraan wij ongetwijfeld te danken hebben, dat wij niet meer verliezen hadden. Tot nu toe was van mijn peloton 1 man gedood en 1 zwaar gewond. 
Het artillerievuur nam zeer in hevigheid toe. Granaten en scherven huilden over de loopgraaf, het zand stoof naar binnen. Geen enkele treffer kwam in de loopgraven. Ook nu bleef de rust en het moreel zeer goed, zelfs de noodige grappen werden nog verkocht. 
Bij ons in de loopgraven waren ook de Majoor De Kruijff en zijn Luitenant-Adjudant, die korten tijd te voren bij ons waren gekomen. 
Bij zijn terugkomst gaf de Ritmeester ons bevel, ons groepsgewijze te begeven naar en in stelling te komen bij viersprong V van Vreewijk [op de kaart]. 
Na den Ondercommandant het bevel te hebben medegedeeld, afgemarcheerd. 
Direct na de afmarsch per rijwiel, die door de daling zeer snel ging, sloegen eenige granaten zeer dichtbij in. Door de stof en rook van de ingeslagen granaten den zijweg aan mijn rechterhand voorbijgereden. Direct daarop nog een paar granaten, waarvan een zoo dichtbij, dat ik door de luchtdruk tegen de grond werd geslagen. 
In het dorp het peloton opgewacht, waarbij bleek, dat slechts enkele manschappen, waaronder de Wachtmeesters De Boer en Nieuwenhuis, dezelfde weg hadden genomen. 
Vanuit Rhenen geprobeerd de opgegeven plaats te bereiken, hierbij echter van zeer nabij uit Zuidwestelijke richting door eigen troepen met mitrailleurs en karabijnvuur beschoten. Gelukkig konden wij ons dekken achter een glooiing in het beboschte terrein. Op ons roepen werd het vuur steeds heviger, zoodat wij ons tenslotte maar stil hielden. Nadat het vuur was opgehouden nog eenigen tijd gewacht, daarna verder gemarcheerd. De boschrand waaruit wij vuur ontvangen hadden, bleek nu verlaten. Even later vonden wij een infanteriepost die mededeelde, dat kort geleden een troep cavaleristen naar den straatweg was gegaan. Ik vermoedde, dat dit ons eskadron was en vond inderdaad hier een 40 man met den opperwachtmeester Breeman. Deze deelde mij mede, dat zij weder onder artillerievuur waren gekomen en het verband met het eskadron kwijt waren geraakt. 
De namen van de aanwezige manschappen genoteerd en het bevel op mij genomen. 
Een inmiddels aangekomen majoor, naar ik meen artillerist, riep mij bij zich en gaf mij, nadat ik hem onze opdracht en ervaringen had medegedeeld, bevel, om 500 meter naar voren te gaan en den weg af te sluiten. 
Gezien de vermoeidheid van mijn menschen vroeg ik, even te mogen rusten, hetgeen hij toestond. Even later kwam een motorordonnans met het bevel, dat ons regiment moest verzamelen ter hoogte van de steenfabriek. 
Ik heb dit den Majoor medegedeeld, die toen zijn order introk. Aan den mij vergezellenden ordonnans, - wij waren 400 meter verder terug gaan rusten, - gaf ik opdracht te zeggen, dat de troep zich moest klaar maken voor de afmarsch en volgde hen even later. 
Ik werd echter teruggeroepen door den Majoor, die mij verzocht te blijven, daar als wij weg gingen, hij ook zijn menschen niet zoo kon doen standhouden. Ik heb hem nog gewezen op het gering aantal van mijn menschen, tegenover hetgeen onder zijn bevel stond en het belang, dat ons regiment zich vereenigde. Hij drong echter met klem aan, dat wij niet zouden weg gaan, waarop ik geantwoord heb: "Goed Majoor, ik zal 500 meter voor U uit stelling nemen.
Bij mijn menschen aangekomen, die reeds stonden opgesteld voor afmarsch in Westelijke richting, deze rechtsomkeer laten maken en terug gemarcheerd. Door de terugstroomende troepen konden wij slechts zeer langzaam vorderen. Op het punt aangekomen, bleek mij, dat de Majoor er niet meer was. De Opperwachtmeester deelde mede, dat hij zeker gezien had, dat de Majoor in een auto in Westelijke richting was weg gereden. 
Ik ben toen omgekeerd en vond bij de steenfabriek onze Ritmeester, waar een versperring tegen parachutisten [of pantserwagens, slecht leesbaar] werd opgericht. 
Bevel gekregen de menschen naar hun peloton te doen terugkeeren en met mijn peloton naar de Commandopost van den regimentscommandant te gaan en daar in stelling te komen.
Tot zoover het relaas, dat ik kort na de capitulatie op schreef en wat ik woordelijk heb weergegeven. Hetgeen ik thans verder vertel, is dat, wat ik mij thans nog herinner.
Door mijn peloton werd de Commandopost van den regimentscommandant beveiligd. Deze post was op een driesprong, die iets Westelijker lag dan de steenfabriek. Er stond ook eenig luchtdoelgeschut en er werd een paar maal gevuurd op laag overkomende vliegtuigen.
Ons eskadron heeft, toen het regiment zich naar Elst verplaatste, de achterhoede gevormd. Aan de Oostzijde van Elst werd alarmkwartier betrokken.
De huizen waarin de manschappen rustten, werden door sterke posten beveiligd.
Mitrailleurs opgesteld.
Een paar granaten sloegen nog dichtbij in en een korte vuurstoot werd bij vergissing van een zware mitrailleur ontvangen, daar men een paar menschen had zien wegloopen en per ongeluk in onze richting schoot.
De keukenwagens waren keurig op tijd en er werd een zeer goede maaltijd verstrekt.
Na een paar uur kregen wij opdracht met het eskadron naar Leersum te gaan, waar alarmkwartier werd betrokken. Zeer vroeg in den morgen, kregen wij bericht, de afmarsch van het eskadron naar Utrecht, in den rug te beveiligen. De marsch verliep zonder dat wij door vliegtuigen gehinderd werden, dank zij een laag hangende mist.
Wij kwamen te Utrecht aan en het eskadron werd in de Maliebaan opgesteld.
De troepen werden door een van de ziekenhuizen onthaald op broodjes en koffie. Direct na den middag werd afgemarcheerd naar het Achtersloot bij IJsselsteijn. Ik ben vooruit gegaan om kwartier te maken.
De bevolking waarschuwde mij, dat er parachutisten in de omgeving zaten, waarom ik mij niet heb bekommerd en waar ik ook geen last van heb ondervonden.
Tal van verbrande papiertjes werd door mij gevonden, waarop nog leesbaar was "Firma Bervoets, te Rotterdam". Geruchten deden de ronde over een geweldige ramp, die zich te Rotterdam zou hebben afgespeeld.
Later hoorden wij, dat Nederland had gecapituleerd.
Numansdorp, d.d. 1 April 1949.

Reserve 1e Luitenant A.B.H. Vlielander.

woensdag 24 juli 2013

Benjamin Vlielander


De schout, de maire en de armen van Rockanje
H.C. Geuze
Bij het inventariseren van het archief van de gemeente Rockanje trof
ik een juten zakje (afmetingen 15x33 cm.) aan met het opschrift
“Papieren over de armeschuld van Rockanje”. De inhoud betrof
correspondentie over de periode 1810-1827.
Begin 19e eeuw ontstond er in Rockanje grote onrust over een
vordering van maar liefst ƒ21.600,- van de vroegere schout en armmeester Hugo van Andel op het armbestuur. De maire, Benjamin
Vlielander, heeft kosten noch moeite gespaard om te voorkomen dat
er moest worden betaald. Daarbij moest hij zijn oude vriend laten
vallen en hem het vuur aan de schenen leggen.
25
De ‘archiefzak’ waarin de stukken bijna twee eeuwen lang zijn bewaard.Een oplopende schuld
Hugo van Andel (1761-1826) was een belangrijk figuur; hij was een
telg van een aanzienlijke Brielse familie en had zich reeds op
19-jarige leeftijd in zijn geboorteplaats gevestigd als notaris. Hij
woonde in een groot huis aan de Voorstraat en was vaak te vinden op
de buitenplaats “Kooisigt”, dat zijn vader in Oostvoorne had
gekocht.
Evenals veel andere Brielse regenten, had Hugo van Andel bestuursfuncties op Voorne. Hij was schout en secretaris van het ambacht
Rockanje en van de polders Naters en St. Annapolder en het
Schapengors. Daarbij was hij ook nog eens armmeester van Rockanje.
De armenzorg was in de achttiende eeuw opgedragen aan “het Groot
Armenbestuur”, vergelijkbaar met de huidige Sociale Dienst. Als
boekhouder maakte Van Andel jaarlijks de rekening op van ontvangsten
en uitgaven. De ontvangsten waren bescheiden en voornamelijk
afkomstig uit de verpachting van percelen grond en de rente uit
obligaties. De uitgaven daarentegen waren veelal hoog, vooral in de
periode 1800-1809 zien we dat de uitgaven de inkomsten jaarlijks
ver overschrijden. De uitgaven betroffen ondersteuning aan armen,
die in de Franse Tijd talrijk waren, maar ook betaling van kosten
voor het inkwartieren van militairen.
Het was in de achttiende eeuw gebruikelijk dat degene die de rekening
opmaakte, de zogenaamde rendant, het eventuele tekort op de rekening
uit eigen middelen voorschoot. Bij een toekomstig positief saldo
kreeg hij zijn voorschot weer terug. Overigens betekende dit dat
alleen mensen met voldoende kapitaal een dergelijke functie konden
en ook wilden aanvaarden.
Ten tijde van Van Andel zien we de verschillen tussen inkomsten en
uitgaven steeds groter worden. Bij het jaarlijkse ‘afhoren’ of goedkeuren
26van de rekening door schout en schepenen van Rockanje zal dit
ongetwijfeld wel eens zijn gezegd, maar gelukkig was schout Van
Andel er telkens weer toe bereid om het ‘gat’ te dichten en hoopte
men op betere tijden.
In 1811 vindt een grootse reorganisatie plaats van de overheid.
Ambachtsbesturen worden opgeheven en in plaats daarvan komen er
afzonderlijke polder- en gemeentebesturen. De schout krijgt een
moderne naam en heet in het vervolg maire. Hugo van Andel verliest
zijn schoutambt (of legt dit neer) en vertrekt naar Nijmegen. In zijn
plaats wordt tot maire van Rockanje benoemd: Benjamin Vlielander
(1778-1859). Vlielander was geboren in Zuidland. Hij was van huis
uit landmeter, maar had in het bestuur reeds zijn sporen verdiend:
sinds 1801 was hij schout en secretaris van Zuidland. Na zijn
huwelijk in 1805 verhuisde hij naar Rockanje. Daar wordt hij in
1811 maire, maar ook schout van de polders St. Annapolder, Rockanje
en annexe polders en Naters.
De maire ontvangt de financiële erfenis van zijn voorganger Van
Andel: die bestond uit een schuld van het armbestuur aan de voormalige
armmeester van maar liefst ƒ 21.600,-. Vlielander is daar allerminst
gelukkig mee en ziet geen kans om de schuld af te lossen. De
volgende jaren slaagt de gemeente er niet in om geld over te houden
voor Van Andel. Ook niet nadat H.A. Rolland, een procureur die
Van Andel in de arm heeft genomen, daarom vraagt. Vlielander
zoekt in eerste instantie hulp bij Gedeputeerde Staten en attendeert
hen op de armoede van een zedert den jare 1795 tot en met den jare
1810 zoo zeer met militaire inkwartieringen geteisterde, uitgeputte
gemeente. Maar hij wijst ook met een beschuldigende vinger naar
het oude bestuur en zoekt de oorzaak in een al te toegeeflijke
administratie.
27Vlielander is niet de enige die op hulp van GS rekent. Ook Rolland
richt zich hiertoe. In 1824 stuurt GS een brief aan Rockanje met het
verzoek om de schuld aan Van Andel af te betalen. Daarmee begint
een lange correspondentie.
Lange correspondentie
Het is vanzelfsprekend dat er veel over en weer geschreven moest
worden, er waren meerdere partijen bij betrokken, het ging om een
groot bedrag en bovendien was Vlielander een veelschrijver. Vier
maanden nadat hij de brief van GS had ontvangen stuurt hij antwoord
retour. Daarin verdedigt
hij de armenfondsen en
trekt hij van leer tegen
Van Andel: waarom was
Van Andel er niet eerder
mee gekomen? vraagt hij
zich af, en waarom
waren de rekeningen
destijds niet jaarlijks
afgehoord, maar pas na
tien jaren, toen het leed
reeds was geschied (lees:
de schuld was ontstaan);
en waarom was er geen
geld opzij gezet in de
gulde tijden toen er nog
inkomsten waren uit de
teelt van meekrab? Van
Andel, zo schrijft Vlielander
had het grootendeels
28
Benjamin Vlielander (1778-1859).29
zichzelven te verwijten. Van de oplossing die GS aandraagt, namelijk het
verkopen van de bezittingen van de Grote Armen, wilde Vlielander
niets weten.
Die bezittingen stelden overigens niet zoveel voor: slechts enkele
stukken land, wat effecten en een ooit ontvangen bedrag van ƒ500,-
van mevrouw Van Oostrom. Later dat jaar schrijft Vlielander ook een
brief aan Van Andel om hem te overtuigen van de onmogelijkheid om
de schuld te kunnen aflossen. Hij schrijft lange tijd correspondeerden
wij niet met elkanderen, onze laatste correspondentie over ‘t saldo
welke UwEdele competeert van den grooten Armen deser gemeente
is 14 december 1817. Hij besluit zijn uiteenzetting over de slechte
financiële positie met de smeekbede termineert uwe schuld.
Dat is Van Andel te gemakkelijk en hij schakelt De Rouville in,
procureur in Brielle. Die voert vervolgens onderhandelingen met
Vlielander en stelt de volgende eisen: Van Andel krijgt alle bezittingen,
inclusief het legaat van mevrouw Van Oostrom, hij wordt vrijgesteld
van schulden die hijzelf nog heeft ingevolge rekeningen van polders
of kerk die hij in het verleden heeft opgemaakt. Dit laatste vraagt
enige uitleg. Van Andel was namelijk ook penningmeester geweest
van de polder en kerkmeester. Als zodanig had hij ook hiervan jaarlijks
de rekening opgemaakt van ontvangsten en uitgaven. Maar die vielen
veel beter uit. Er kwam meer in dan er uit ging. En dat positieve saldo
had hij in eigen zak gestoken. Van vorderingen wilde Van Andel dus
gevrijwaard blijven.
Vlielander reageert op de eisen kort en bondig. Hij heeft de gemeenteraad
ingelicht. Op de eerste eis wil deze ingaan, behalve op het legaat van
mevrouw Van Oostrom, en over de tweede heeft de raad weinig te
zeggen. Vlielander onderhandelt verder. De verkoopwaarde van delandjesis minimaal, de rijkseffecten zijn wel de moeite waard en de
f 500,- is te overkomen.
Hoe de onderhandelingen met De Rouville verder verlopen zijn, blijft
in het ongewisse, maar Vlielander krijgt in de zomer van 1825 een
brief van de Gouverneur van Zuid-Holland, om binnen 8 dagen
uitsluitsel te geven over de zaak Van Andel. Vlielander schrijft binnen
een week terug en voert persoonlijke omstandigheden aan als reden
voor de lange looptijd: zijn kinderen zijn namelijk overleden. Maar
de zaak is (bijna) rond met de gevolmachtigde.
Dan loopt de zaak opnieuw vertraging op: Hugo van Andel overlijdt
in 1826 en de correspondentie wordt overgenomen door de executeurtestamentair, B.W. van Manen, predikant in Amsterdam en broer van
de weduwe Van Andel. De Nijmeegse procureur H.A. Rolland komt
(weer) in beeld en schrijft een dringende brief aan Vlielander. Want
er moet aangifte gedaan worden van het vermogen voor de
successierechten. En deze vordering op de Groote Armen moet dus
op korte termijn geregeld worden. Vlielander schrijft terug en rakelt
een heleboel zaken op. Hij memoreert zijn amicale omgang met Van
Andel. Die had hem over de voorschotten wel eens geconsulteerd.
Vlielander had hem verzocht om rekening te doen. Maar Van Andel
was voortdurend met uitvluchten gekomen: hij had hed te druk, een
vreemde kon geen wijs worden uit zijn administratie of het bekende
het komt nog wel.
In zijn briefwisseling is Vlielander erg open; hij haalt een
vertrouwenszaak uit 1815 op: daarbij had hij verantwoording moeten
afleggen over de opbrengsten die in een door hem opgemaakte polderrekening waren opgenomen, uitgerekend om de schuld van de
Armen te kunnen aflossen. Hij was destijds helemaal vrijgesproken,
maar het zat hem nog steeds niet lekker. Nu is hij zelf op jacht: hoe
staat het met de winst van de oude polderrekeningen en de door Van
30Andel geïnde kazerne-gelden? En hoe is het gegaan met de
boedelscheidingen die niet zijn verantwoord? De overledene was
een met al te veel werkzaamheden belaste man! Hij doet het voorstel
om de boel te verdelen volgens de oude afspraken en waarschuwt
ervoor dat er anders nog veel oud zeer pijnlijk openbaar zal komen.
GS houden de zaak in de gaten
en bevelen een schikking aan.
Hierdoor aangespoord, schrijft
Vlielander doet W.C. van
Manen het voorstel om tot de
volgende schikking te komen:
de erven Van Andel ontvangen
alle effecten, houden het
voordelig saldo van de polderrekening ten bedrage van
ƒ3.759,-, met daarbovenop de
ƒ 500,- en er wordt niet meer
gepraat over kazernegelden
e.d.
Van Manen reageert snel en
veegt het voorstel van tafel;
hij beroept zich op de
afspraak uit 1812, dat de
Groote Armen de schuld met
rente zouden betalen. Verontwaardigd schrijft hij: wil men
de welwillendheid van wijlen
Hugo van Andel met dit
31
Glas van Hugo van Andel als schout en
secretaris van de polder Nieuwe Goote.
Collectie Historisch Museum Den Briel.bedrag afdoen? Nooit! Dat kan hij als vertegenwoordiger van de
weduwe Van Andel niet maken. Alles gaat terug naar GS
Vlielander schrijft stevige brieven terug. Al ging de zaak naar de
Koning zelf, de armen kunnen het niet opbrengen, en: al was de
schuld het dubbele, wij kunnen niet betalen. Hij doet een beroep op
de predikant en vraagt hem onomwonden, dat men van eenen Christen
leeraar toch wel enige clementie zou mogen verwachten. Ook GS
stuurt hij bericht waarin hij uitlegt dat de zaak niet zo eenduidig is
als die wellicht lijkt. Hij vraagt zich af of het bedrag wel na te gaan
is en hoe de administratie van Van Andel gevoerd werd en waarom
er zo roekeloos uitgegeven was. Het is lastig, zo schrijft hij moedeloos,
met een geestelijke over wereldse zaken te praten, hij hoopt dan ook
op ingrijpen van GS.
Gedeputeerde Staten hebben inmiddels ook een uitvoerig schrijven
ontvangen van Van Manen. Dit wordt door GS doorgestuurd aan
Vlielander, die vervolgens puntsgewijze berigt, consideratien en
adviesschrijft. Alle argumenten van Van Manen worden weerlegd of
tegengesproken. Al deze correspondentie roept een andere vraag op:
Motieven
Wat dreef Vlielander om zo in verzet te gaan tegen de afbetaling van
schulden? Zoals hierboven geschetst, was hij afkomstig uit hetzelfde
milieu als Van Andel en is er geen sprake van een oude versus
nieuwe bestuurder. Het lijkt er op dat Vlielander oprecht was in zijn
protest. Het welzijn van Rockanje ging hem aan het hart; misschien
nog wel meer nadat hij zich ambachtsheer mocht noemen. Uit de
vele correspondentie komen twee dingen naar voren. In de eerste
plaats wilde Vlielander het gerommel met bedragen aantonen. Blijkbaar
was hij een nauwkeuriger boekhouder dan Van Andel. In de tweede
plaats kwam hij op voor de armenzorg; met succes wist hij door het
32hele onderhandelingsproces heen, de eigendommen te behouden.
Maar er blijven ook vragen over. Want Vlielander was wel degelijk
nauw betrokken bij het een en ander. Als maire had hij in 1812 de
dorpsrekening over 1809 afgehoord. Hierop staat aangetekend: Deze
nevenstaande som (ƒ 3.759,-) gedood en verrekend in eene transacte
wegens kazerneringskosten door den rendant (Hugo van Andel) in
vragen van de polder gedeboureerd. En ook de afspraken, die in
1812 gemaakt zijn over de afbetaling van de schuld aan de Groote
Armen, waren hem bekend, hoewel hij later zijn twijfel uitspreekt
over de rechtsgeldigheid.
33
Toen alles nog goed was... Vlielander c.s. ondertekent de rekening van Van
Andel over 1809. (Inv. nr. 49).De afloop
Op 25 oktober 1827 komen de betrokken partijen elkaar tegen ten
overstaan van een commissie van GS. In het gouvernementslokaal in
Den Haag wordt de zaak in der minne geschikt. Afgesproken wordt
dat de erfgenamen van Van Andel de effecten krijgen, alsmede een
bedrag van ƒ500,-, terwijl hen het voordelig slot van de polderrekening
wordt kwijtgescholden. Daarbij blijven alle onroerende goederen
eigendom van het armbestuur (i.c. de gemeente). Ten slotte moet de
gemeente Rockanje moet ƒ 10.000,- betalen, in jaarlijkse termijnen
van ƒ200,-, te beginnen in de maand december 1828. Dit bedrag
werd gesplitst in ƒ6.000,- ten laste van de polderbesturen en ƒ4.000,-
ten laste van de gemeente.
Was het om te pesten, dat Vlielander nog een keer een briefje aan
Van Manen stuurde? Als dat het geval was, had hij succes. Na deze
afspraken vraagt Vlielander hem nog even om een opgave te willen
doen van de door wijlen Van Andel betaalde kazernegelden. Van
Manen ontploft bijna en eist een snelle afdoening.
Die komt er. Op 26 november passeert de akte de gemeenteraad en
de polderbesturen en op 4 januari 1828 tekent ook GS. Hetzelfde
jaar wordt de eerste termijn van de schuld afgelost. In 1844 overlijdt
de weduwe Van Andel, waarbij de kinderen besluiten de nog resterende
schuld die dan nog ƒ6.800,- bedraagt, in vollen eigendom af te staan
aan één van de kinderen, de enige zoon, Hugo.
Over de auteur
H.C. Geuze is archivist, hij is werkzaam op het streekarchief en
inventariseerde onlangs het archief van de gemeente Rockanje.


donderdag 28 maart 2013

Vlielander


Geschiedenis
Het oude pand
Pieter Vlielander, vestigde zich aan de voorstraat A 249 op 1 september 1892. Dit is het begin van Bakker Vlielander. Hierna komt de zoon van Pieter, Huibrecht, daarna de zonen Piet en Henk Vlielander, en de huidige ondernemers zijn Henk, Ria en zoon Hans Vlielander.

De bakkerij is nu nog steeds gevestigd aan de Voorstraat 21 te Nieuw-Beijerland. In de loop der jaren is de winkel verplaatst naar de Kerkstraat 31, waar een betere en grotere locatie is ontstaan, waar een mooie ruim opgezette semi zelfbedieningwinkel is gevestigd.

In 2000 is de winkel aan de Gravin Sabinastraat 56 te Zuid-Beijerland geopend, zodat heden ten dage er en moderne bakkerij met twee winkels is ontstaan.


In maart 1996 is Bakkerij Vlielander toegelaten tot het “ Echte Bakkers Gilde”, zodat de naam is veranderd in “ De Echte Bakker Vlielander”. Tevens mocht de fam. Vlielander bij deze gelegenheid de ‘Ere Penning van de Gemeente Korendijk”, ontvangen.

In 1997 mocht Echte Bakker Vlielander als één van de eerste bakkerijen in Nederland het certificaat van de Hygiëne & Voedselveiligheidscode ontvangen.

Oud Burgemeester B. Kolbach; “Het is soms moeilijk om in de winkel van Vlielander tot een keuze te komen, doch wat men ook kiest, het gekochte zal immer tot tevredenheid stemmen. Zó is het nu en zó was het vroeger”.